Meester Pompelmoes en de mompelpoes  -  Hans Andreus

 

 

 
 

Joachim, de Geleerde Kater van Meester Pompelmoes, ging natuurlijk nooit uit wandelen in dakgoten of bovenop schuttingen, daar was hij veel te geleerd en netjes voor. Maar op mooie avonden wilde hij na het eten toch wel eens een wandelingetje door de achtertuinen maken, om te kijken, zoals hij zei, hoe de tuinen van de buren erbij stonden.

En dat hij zich dan op het grondgebied van een ander bevond, daar trok hij zich weinig van aan; het moest een eer voor de buren zijn, vond hij, dat er ook eens een geleerde kater door hun tuinen liep in plaats van altijd die straat- en zwerfkatten.

En het gekke was dat de buren hem ook nooit lastig vielen, nooit een pantoffel of een schoen naar zijn kop gooiden; misschien waren ze er werkelijk trots op dat de geleerde kater van Meester Pompelmoes hun tuin met een bezoek vereerde.

 

 

 
 

Op een avond was Joachim weer eens zo aan het wandelen toen hij zes tuinen verder een poes zag zitten. Het was geen zwerfkat maar een keurige poes, heel mooi zwart-en-wit gevlekt en met een helderwit befje onder haar kin, net een servetje.

‘Goedenavond’, zei Joachim beleefd. ‘Ik heb u hier nooit eerder gezien. Bent u hier nieuw?’

De poes keek hem dromerig aan en mompelde wat.

‘Wat zegt u?’ vroeg Joachim. ‘Ik vroeg of u hier pas bent komen wonen. Ze hadden hier geen poes, voor zover ik weet.’

‘Mompelemompelemom’, mompelde de poes.

‘Het spijt me maar ik kan u écht niet verstaan’, zei Joachim weer. ‘Het zou misschien prettiger zijn als u íets duidelijker wilde praten. Maar laat ik mij eerst even voorstellen: ik ben Joachim de Geleerde Kater.’

De poes keek hem nog dromeriger aan dan eerst en mompelde weer:

‘Mompelemompelemom.’

Vreemd, dacht Joachim. Die poes kan alleen maar mompelen. Nu, ik heb mijn best gedaan om een beleefd gesprek aan te knopen, meer kan er niet van mij worden verwacht.

En hij maakte een buiginkje voor de poes en zei: ‘Ons gesprek kwam een weinig van één kant, maar we hebben toch heel gezellig gepraat. Goedenavond.’

De poes knikte hem vriendelijk toe en antwoordde: ‘Mompelemom.’

 

 
 

Toen Joachim weer thuis was, riep hij: ‘Meester Pompelmoes, ik heb nu wel zo'n raar wezen  ontmoet! O, ze zag er keurig uit, hoor, een heel fatsoenlijke zwart-en-wit gevlekte poes, maar toen ik een beleefd praatje met haar maakte, deed ze niets dan mompelen!’

Meester was bezig met huiswerk nakijken en hij  mompelde  verstrooid: ‘Wat zeg je? Een poes die alleen maar kan mompelen? Nou  ja, niet iedere kat kan zo geleerd praten als jij, Joachim.’

‘Dat weet ik ook wel’, zei Joachim ongeduldig. ‘De meeste katten en katers kunnen helemáál niet praten, behalve dan in een soort kattentaaltje. Maar ik heb nog nooit een poes ontmoet die alleen maar mompelt.’

‘Hé, zeg dat nog eens’, zei De Fleurige Hond die samen met Gerrit de Tuinkraai onder de werktafel van Meester zat. ‘Dat laatste wat je zei, zeg dat nog eens.’

‘Wat?’ vroeg Joachim. ‘Ik zei alleen maar: een poes die mompelt.’

........ ‘Hahaha!’ lachte De Fleurige Hond.

‘Wat valt er zo mal te lachen!’ riep Joachim.

‘Hahaha! Een poes die mompelt. Een mompelpoes. We moeten zorgen dat ze hier ook als huisdier in huis komt. Want dan is ze, hahaha...’ - De Fleurige Hond zat nu zo dwaas te lachen dat ook Meester opkeek - ‘... dan is ze de mompelpoes van Meester Pompelmoes. Haha, de mompelpoes van Pompelmoes!’

‘Hihihi!’ kraste Gerrit de Tuinkraai.

‘Ja, warempel’, zei Joachim, ‘dat is me niet eens opgevallen. En anders bén je niet zo slim, Fleurige Hond. Maar als het om te lachen is, ja, dán ... maar ... hahaha’, lachte nu ook Joachim. ‘De mompelpoes van Meester Pompelmoes!’

En de drie bijzondere huisdieren rolden schaterend van het lachen over de grond en konden maar niet ophouden. Meester had dat eerst glimlachend zitten aankijken, maar tenslotte werd hij bijna een beetje boos.

‘Is het nou uit met dat domme gelach!’ riep hij. ‘Ik geef toe: het klinkt wel grappig, de mompelpoes van Pompelmoes, maar ten eerste ís dat beest helemaal niet van mij en ten tweede ...’ - hij viel zichzelf in de rede en vervolgde: ‘nee, ik ben tóch wel wat nieuwsgierig naar die mompelende poes. Al was het alleen maar dat ik nooit heb beseft dat mijn naam aanleiding kon geven tot dergelijke eh ... flauwe grapjes. Kun je dat dier niet hier halen, Joachim?’

‘Ik zal kijken of ze in haar tuintje is’, antwoordde Joachim en hij verdween.

 

 

 
 

Tien minuten later kwam hij terug, de poes dromerig achter hem aan trippelend.

‘Zozo, is dat nu die merkwaardige mompelende poes’, zei Meester. ‘Geen lelijk dier, bepaald niet. Vertel me eens, hoe heet je?’

‘Mompelemom’, antwoordde de mompelpoes.

‘Zo heet je vast niet’, zei Meester. ‘Waarom mompel je zo? Je mag best in kattentaal antwoorden, dan vertaalt Joachim het wel voor me.’

‘Mompelemompelemom’, mompelde de mompelpoes.

‘Ik geloof dat ze 't erom doet’, zei Meester. ‘Ze denkt natuurlijk dat ze leuk is. Ze heeft natuurlijk van mij, Meester Pompelmoes, gehoord en nu ... Zit daar niet zo te mompelen!’ riep hij plotseling heel streng, precies alsof hij het tegen een brutaal jongetje in zijn klas had.

En toen richtte de poes zich ineens waardig op en zei in duidelijk verstaanbare woorden (ze sprak ze zelfs extra duidelijk uit):

‘Ik ben er niet aan gewend dat er zo tegen mij geschreeuwd wordt. En zeker niet door een volslagen vreemde meneer van wie ik nog nooit heb gehoord. Ik ben hierheen gekomen, omdat ik een vriendelijk en meegaand karakter heb - men heeft mij zelfs wat ál te zacht en te dromerig genoemd - maar dat geschreeuw, daar kan ik werkelijk niet tegen.’

Meester Pompelmoes keek volkomen uit het veld geslagen.

‘Ze praat als een omroepster van de televisie’, zei hij. Waarop hij zich weer tot de poes wendde met de woorden: ‘Goed, het spijt me dat ik wat luider heb gesproken dan mijn bedoeling was. Maar we zijn alleen zo verschrikkelijk nieuwsgierig: waarom mompelt U altijd?’

‘Omdat bijna alles wat mensen zeggen - en trouwens sommige dieren ook - gewoon de moeite niet waard is om antwoord op te geven. Ik hou niet zo van dat losse gepraat. Ik zit liever wat voor me uit te staren. En als iemand dan weer zo'n opmerking maakt als: “Mooi weer, vandaag” of “Komt poessie naar z'n mellekje”, wel, dan mompel ik maar iets. Dat is misschien niet beleefd, maar zo heb ik in ieder geval rust. En mag ik nu afscheid nemen; ik heb nu meer gepraat dan anders in een heel jaar, ik ben er doodmoe van.’

‘Ja. Eh, ja, natuurlijk. Het was prettig U te mogen ontvangen’, stotterde Meester. ‘Wil ik U even uitlaten?’

‘Mompelemom’, mompelde de poes.

 

 

 
 

Toen Meester de poes had uitgelaten, zei Joachim: ‘Ze hebben mij soms voor verwaand aangezien, maar dit dier is nog verwaander dan wij allemaal bij elkaar.’

‘Och’, zei Meester, ‘dat weet ik nog zo net niet. Er wórdt inderdaad veel te veel en veel te dom gepraat in de wereld. Maar aan de andere kant: als je je voor alles afsluit, dan wéét je ook een heleboel dingen niet.’

‘Nee’, zei Joachim, ‘dan kán het zelfs voorkomen dat je nooit van Meester Pompelmoes hebt gehoord.’

‘Dat bedoelde ik niet’, zei Meester. ‘Dacht je werkelijk dat ik me daar iets van aan zou trekken?’

‘Mompelemom’, mompelde Joachim.

 

 

 
   

top

 

 

 

sluit dit venster